Johnny 2.0
Mijn tweede boek

ISBN: 978-94-6266-587-3
Aantal pagina’s: 138
Formaat: 14,8 x 21 cm
Verkoopprijs: € 15,95
Ze zei flik tegen me!
Mijn eerste boek

ISBN: 978-94-6266-450-0
Aantal pagina’s: 188
Formaat: 14,8 x 21 cm
Verkoopprijs: € 17,50
Fragmenten uit "Ze zei flik tegen me!"
- Selectiegesprek met een vleesklak
- Met die pilletjes...
- Nee. Dan liever Toscane.
- Een pak melk halen bij Youssef
- Iedereen kan ziek worden.
‘Beste heren, de naam is Wroetmans. Wroetmans Johnny, en ik ben kandidaat voor de functie van wijkinspecteur.’
Ik sta voor een jury bestaande uit commissaris V. en een omhooggescheten hoofdinspecteur. Ik hoor hem wel fezelen dat hij eerst dacht dat Wroetmans mijn bijnaam was. Het valt niet mee hier in dit stinkkot. Ik wist niet dat een mens uit zoveel lichaamsopeningen tegelijk kon walmen, ik ben een lekkend DNA-profiel. ‘Na rijp beraad achtte ik het opportuun om deze kans te grijpen. Het is mijn betrachting om mijn horizonten te verruimen en...’ ‘Johnny, hola, wacht eens even.’ Commissaris V. onderbreekt me met opgestoken hand. ‘Uw naam kennen we nu wel, en dat ge wijkinspecteur wilt worden is ook duidelijk, want anders hadt ge hier niet gestaan.’
‘Euh...’ Verdomme, mijn eerste euh, en ik had nochtans gezworen dat woord niet uit te spreken.
‘Zijt ge wel zeker dat ge geen negatieve keuze maakt? Hebben we hier een wijkinspecteur in hart en nieren voor ons? Of is het een... vlucht, Johnny? Vlucht ge voor de nacht- en weekenddiensten, de vele vechtpartijen met losgeslagen zatlappen, het diensten draaien met jonge collega’s die nog geen fluit van de job kennen?’
V., bijgenaamd ‘de vleesklak’, trekt een vies gezicht, alsof hij zojuist een rauw duivenei heeft leeggeslurpt. ‘Zijt gij een vluchter? Wel, Johnny?’ ‘Ik... ik zal u niet teleurstellen, commissaris’, zeg ik met een zo vast mogelijke stem.
Als ik afgepeigerd thuiskom, staat Els met de armen kruiselings over elkaar in het deurgat van de keuken. Dergelijke stand in rust is zelden een voorbode van dolle pret. Geen reden om het vetste varken te slachten. Overal in huis liggen er van die reikistenen van haar, die rommel werkt danig op mijn zenuwen. ‘Johnny, we zouden eens moeten reflecteren over een aantal zaken. We moeten onszelf in vraag durven stellen. En geloof me, het is geen of-ofverhaal, maar...’
Ik zeg: ‘Els, mijn muts staat nu niet naar uw gefilosofeer. Ik heb een hoop gemekker aan mijn hoofd gehad, als ge wilt reflecteren, dan doet ge maar een toertje met uw fiets.’
Ik wil dringend de keuken in, want ik heb een tong als een leren lap, maar er staat honderd kilo vrouwelijke giftigheid in de weg, een mens zou er claustrofobie van krijgen. ‘Dat is hier nu altijd hetzelfde. Meneer heeft toch een cursus slachtofferhulp gevolgd, hè? Ik denk dat ge die straks op mij moet gaan toepassen! Ik krijg verdomme meer aandacht van Youssef van de nachtwinkel hier om de hoek dan van mijn eigen man!’ ‘Luistert die paljas ook naar uw uiteenzettingen over esoterie en spiritualiteit? Ik breek hier in huis mijn nek over uw onnozele stenen, om nog maar te zwijgen van al die overleden ex-bewoners die volgens u bij nacht en ontij ons huis komen bezoeken. Een mens kan er niet meer van slapen. Trouwens, gij met uw stenen... ga naar Stonehenge, stenen met hopen daar!’ ‘Awel ja, dat zou ik eens moeten doen, zie, dan ben ik er ook eens op uit. Gij hebt uw avondschool Italiaans, uw afterworkparty’s, uw reünies... Ik ga één avond in de week naar de kookles, en daar moet ik het mee doen!’
‘Van die kooklessen heb ik anders nog niet veel gemerkt, en trouwens, gij hebt toch ook nog uw strijk?’ Ik had kunnen weten dat het nooit iets zou worden. Soms zijt ge op zoek naar iets, terwijl ge de ideale versie eigenlijk al lang hebt gevonden; de vrouw die u het wit uit de ogen pijpt. Maar ja, die heb ik gedumpt omdat ik dacht: het kan altijd beter. Els en ik leerden elkaar kennen toen we het samen aftrapten op een trouwfeest. Ze draaiden toen juist een liedje van Barry White en we hebben allebei een hekel aan die zanger. Toch maar een schamel raakpunt, zo blijkt achteraf.
Met die pilletjes begint het altijd heel onnozel. Ge komt bij de dokter met een probleempje, namelijk dat het leven u de keel uithangt en dat ge de slaap niet meer kunt vatten. Dan verwijst die dokter u door naar een therapeute die vijftig euro vraagt om drie kwartier naar uw gezever te luisteren, met als eindresultaat nul. Gedesillusioneerd klopt ge weer aan bij de huisdokter, die er dan maar een flinke lading pillen tegenaan gooit.
Ge begint pilletjes te nemen om te kunnen slapen, raakt vervolgens niet meer uit uw bed, en krijgt daardoor ambras thuis, waardoor ge extra pilletjes moet gaan slikken om u toch ietwat in uw hum te voelen. Uw spieren beginnen te verzuren en tegen te werken, met als gevolg dat ge voortaan ook valium of ander zwaar geschut moet gaan slikken.
Tijdens een gebeurlijke driftbui gooit ge woest met de afstandsbediening of schopt ge een gat in de lucht, waardoor zich een lumbago aandient en ge pijnstillers met morfine moet nemen. En durft ge tussendoor nog eens een glaasje bubbels te nuttigen, dan gaan de poppen helemaal aan het dansen.
Aan het einde van de rit zijt ge verslaafd aan een halve apotheek.
Nee. Dan liever Toscane.
In België wordt ge tot op de parking van de supermarkt luid toeterend achternagezeten door een bezeten bumperklever, en ook in de winkel zijt ge niet zeker van uw leven als de jacht wordt voorgezet met het stalen winkelkarretje.
De jacht op die ene verloren minuut, de minuut die iemand tandenknarsend heeft verloren voor het verkeerslicht of in de file. Want dochterliefs vriendje Benjamin komt eten. En Benjamin, die heeft al dikwijls geklaagd over het eten thuis. Kouwe soep, gevolgd door platte patatten, met draderige prinsessenbonen en een taaie biefstuk. Dus moet die arme Benjamin op zijn minst parelhoen, fazant of een gebraad in stroganoffsaus worden voorgezet, dit alles uiteraard vergezeld van aangepaste wijnen.
Er moeten nog kaarsen worden aangeschaft en het tafelkleed is gescheurd. Manlief moet zijn directievergadering stilleggen omdat vrouwlief hem wanhopig opbelt vanuit de supermarkt. Ze kan niet kiezen tussen zacht of pikant paprikapoeder. Want tegenwoordig moeten al die gerechten ‘op smaak worden gebracht’. Men gaat ervan uit dat als ge de smaak louter en alleen aan de ingrediënten overlaat, ge een combinatie van karton en koeienstront op uw bord krijgt. Tot slot moet er ook nog kwistig met peper en zout worden gestrooid. De andere winkelaars mijden angstvallig de kruidenafdeling als ze madame verwoed zien rondscharrelen met haar telefoon in de aanslag. Tot overmaat van ramp heeft de kuisvrouw zich ziek gemeld.
De vader zal na de hele vertoning, al kwakkelend met zijn cognacglas, op bedachtzame, monotone wijze met zijn aanstaande schoonzoon gesprekken voeren over de beursgang. Enfin, monologen, die steeds onverstaanbaarder worden doordat de tong dikker wordt en het brein alsmaar meer beneveld raakt. Ondertussen heeft de moeder de dochter onwennig gevraagd om te komen helpen in de keuken, om haar op fluistertoon het nut van het condoom duidelijk te maken. Wat compleet overbodig is, want hoewel dochterlief nog thuis woont, is ze al lang op het punt gekomen dat seks niet alleen meer iets is waarover ze haar oudere vriendinnen hoort praten.
Na de maaltijd zal Benjamin de dochter volgen naar haar slaapkamer, alwaar hij haar tietjes zal masseren, die in het echt veel kleiner uitvallen, zodat hij zijn geslacht amper in stelling krijgt. Hij zal beteuterd verdwijnen, om het ’s anderendaags uit te maken met een droog sms’je. Hij wordt verliefd op de volslanke bakkersdochter, die met de gezonde blos op de vlezige wangetjes. Die wier volle boezem het zicht op de worstenbroden en appelbollen belemmert, waardoor oude mannetjes stamelend moeten vragen of ze even een stap opzij wil zetten. In tegenstelling tot haar voorgangster laat ze er geen gras over groeien op het moment van de waarheid. Die dus.
Op een avond ga ik nog gauw een pak melk halen bij Youssef. Bij het intikken van de prijs blijft hij dralen. Als ik hem olijk vraag of hij wat te veel aan zijn eigen Duveltjes heeft gezeten – wetende dat die mannen toch niet mogen drinken – wordt hij bloedserieus. Aan zijn hoge stemmetje te oordelen is er net geen moord gebeurd.
Op samenzweerderige toon begint hij: ‘Er nu toch geen volk zijn, ik praten moeten met meneer Johnny! Youssef beetje bang zijn van mevrouw Wroetmans. Mevrouw veel in winkel komen en dan lange uitleg willen doen. Over te veel plastic zak meegeven aan klant, en waarom niet meer gezond eten in winkel. Maar Youssef winkel hebben, kassa-kassa, rinkel-rinkel, you see? Youssef geen maatschappelijk’ – hij spreekt het uit als ‘matchappelek’ – werker zijn. Wanneer mevrouw in winkel, andere klanten zuchten en gejaagd bye-bye zeggen, of kijken door raampje...’ – hij bukt zich en doet met rollende ogen een gehaaste klant na – ‘... en wandelen vlug door. Meneer mevrouw gepaste straf moeten geven, anders Youssef zeggen nee, en dan winkel gesloten voor mevrouw.’
Normaal gesproken zit Youssef winter en zomer weggedoken in de kraag van zijn zwarte jasje naar een eeuwigdurende soap op zijn groezelige tv’tje te loeren. Contact met de klant is er niet bij. De exacte prijs komt in grote cijfers aan de klantenzijde op de kassa te staan, dat moet volstaan. Maar vandaag lijkt hij van agitatie wel het plafond te zullen raken.
Ik verzeker Youssef dat ik Els eens flink onder handen zal nemen, en ter compensatie neem ik dan maar een extra pakje Doritos mee. Ik zeg nog iets over kletsen op het blote achterwerk, maar er is ondertussen al iemand anders binnengekomen.
‘Nu moeten we toch eens klappen, Johnny. Iedereen kan ziek worden, maar wat ik nu allemaal heb gehoord... Het is duidelijk dat we hier met een visuele cirkel zitten.’
Het is al bijna middag als ik op het bureau van commissaris V. zit. De man praat graag in raadsels. Nu ziet hij weer visuele cirkels.
‘Hoe staat het met de opstelling van uw ploeg, commissaris?’
‘Wat heeft dat er nu mee te maken?’
‘Ik liep zojuist door de gang en vond uw A4’tje voor de match tegen de Polderboys. Kijk, uw opstelling is niet slecht, maar ik zou toch met één-drie-vier-drie spelen, dan kan het gevaar vanaf de flanken komen. En die Peeters, kijk daarmee uit, die denkt al dat hij Lukaku is, maar een harde werker kunt ge dat toch niet noemen, hè. Dan zou ik eerder kiezen voor pakweg Lülleman, niet het grootste voetbaltalent, maar die stáát er wel elke match.’
‘Welwel, het is alweer middag, moet gij niet gaan eten?’
V. gooit de nota die hij voor zich had nerveus in de prullenbak, samen met zijn ploegopstelling. Hij knippert bij dit alles zo hevig met zijn ogen dat hij wel een flipperkast lijkt.
‘De modale politieman houdt zich bezig met de zeven w’s; wie, wat, waar, wanneer, waarmee, welke wijze, en waarom. Maar gij, gij volgt de drie h’s: hoe kom ik de dag door zonder veel te doen, hoe zorg ik ervoor dat dat niet te hard opvalt, en hoeveel word ik ervoor betaald.’
“Ze zei flik tegen me” – interview met Stefano Rizzo
Antwerpenleest.be
Inspecteur Stefan is wijkagent in de Voorkempen en was het beu om enkel pv’s te schrijven. Onder zijn pseudoniem Stefano Rizzo heeft hij zijn eerste boek uitgebracht. Stadslezer Katja Verbeeck wou wel eens weten wat een politieagent zover brengt dat hij een boek wil schrijven over de politie. Meteen was duidelijk dat de auteur een aantal maatschappelijk thema’s raakt, zoals de soms moeilijke relatie tussen de politie en mondige burgers, overmatig alcoholgebruik, vluchtgedrag en hardnekkige seksuele obsessies. Het boek is niet autobiografisch maar zonder zijn ervaring als “flik” was het boek nooit tot stand gekomen, laat dat duidelijk zijn.
Kan je omschrijven wie je bent?
“Ik ben overduidelijk afkomstig van Antwerpen, het is te horen aan mijn dialect. Ik heb tot mijn 30 jaar in Borgerhout gewoond. Toen werd het mij te druk en ben ik uitgeweken naar Wommelgem. Momenteel woon ik in Brasschaat, ik ben de liefde gevolgd. Wie ik ben is een samensmelting van een gebroken jeugd en de wil om toch vooruit te geraken. Mijn oudste broer is gestorven op mijn tiende en dat heeft een stuk jeugd weggenomen. Het feit dat ik op een verkeerde school een verkeerde richting volgde deed er zeker geen goed aan.
‘It's not a habit, it's cool, I feel alive If you don't have it you're on the other side I'm not an addict, maybe that's a lie’
De vier seizoenen van Johnny Wroetmans
Also sprach Johnny
Intro:
‘Ik kijk er elke keer enorm naar uit, en ze kunnen niet fors genoeg zijn. Ge hebt ze in alle gedaanten, en er zijn er waarvan ge denkt: moet ik het daarmee stellen? Maar hoe omvangrijker, hoe beter. Ik schep er niet over op, maar eens ik ze in handen krijg durf ik er wel eens mee te schudden, en een enkele keer zwaai ik ze triomfantelijk heen en weer tussen duim en wijsvinger. Het is ver gekomen, maar die loonfiches op het einde van de maand: daar doet een mens het voor. Geloof me nu, luister maar naar Johnny. Eh, wat? Daar ging het niet over?’
Politiewerk:
‘Ah, dat! Goed dat ik mijn zegje daar eens over kan doen. Kijk hé, het zuur krijg ik ervan, van al die fetisjisten die het er in een zogenaamd biografisch oeuvre – als daar al iets van aan is – over hebben hoe fantastisch hun carrière wel niet geweest is. Wat voor geweldige flik ze wel niet geweest zijn. Met het mes tussen de tanden hebben ze de mensheid van de gruwelijkste misdaden gered terwijl in naam van hun carrière hun familiale leven naar de haaien ging. Let wel, ik gebruik mijn gaven als geen ander in de job. In de wijk hebt ge een flinke dosis mensenkennis nodig, laat dat maar aan Johnny over. Maar het is geen passie, geen roeping, het is hard labeur. Kan het mij wat schelen of het meisje van het strijkatelier met hart en ziel mijn hemd heeft staan strijken? Niet dus, als het ding maar gestreken is. Zo ben ik al jaren politieman. Ik krijg er geen kick van, maar ik doe mijn werk. Ik ga daar geen zware verhalen over vertellen op café. Ik ben geen held, ik ben politieman in geen enkel noemenswaardig orgaan, maar zulke mensen bestaan ook.’
Medicatie versus alcohol:
‘Luister. Ik kan hier zo dadelijk vijftien flessen Bacardi gaan scoren, en als ik daar morgen doodziek van ben, zal iedereen zich uit elkaar lachen. Dat is allemaal doodnormaal. Maar als de brave huisvader gewoon een pilletje wil om wat te kalmeren, om zijn pijnlijke spieren niet te voelen, of om te kunnen slapen zodat hij op tijd en stond gedwee de arbeid kan aanvatten, dan staat het hele land in rep en roer. Dan wordt er nog juist niet naar het koninklijk paleis gebeld. Om nog maar te zwijgen over de rokers, die u lastig komen vallen met hun kankerverwekkende walmen. Hun asem ruikt naar pure kak, en als ze op bezoek komen, dumpen ze achter uw rug de as van hun sigaret of hun sigaar in uw begoniaplant. Dan liever een pilletje. Het is geurloos, met enige behendigheid ongezien in de mond te moffelen, en ge begint er niet oeverloos van te brallen of onschuldige mensen lastig te vallen. Maar ge moet er wel braaf voor naar de dokter, die u met lastige ogen zal vragen waar ge dát nu weer voor nodig hebt. ‘
Vluchtgedrag:
‘Wat is dat, vluchten? Als ik lid word van een schaakclub, dan vlucht ik toch ook? Al die mensen die elk jaar naar de Costa Del Sol gaan, die vluchten toch ook van iets? Die zijn het thuis misschien zo beu als kouwe varkensstront. Misschien zouden ze nog het liefst alleen gaan. Want in het begin was het met hun partner hocus pocus pas, nu is het hocus pocus kak.’
Seks:
‘Nu zal ik u eens iets leren. Gooi al uw boeken daarover maar al in de prullenmand. De vrouw heeft er alle baat bij om de man naar ongekende hoogtes te brengen, hem te doen klaarkomen middels verfijnde technieken, zich daar steeds meer in te perfectioneren, zich steeds nieuwe vaardigheden eigen te maken... Vanaf het moment waarop de man dat aan haar verkocht krijgt, omdat hij daarna zonder verpinken naar haar gezeur luistert, samen met haar braafjes naar Dr. Phil kijkt en haar koopverslaving onderhoudt, galerij in galerij uit, verstaat ge elkaar volledig.’